Verzet tot het uiterste

Mien Dekker-Hellingman


Jeugdfoto Mien Hellingman.

 

Onvermoeibaar was Mien Dekker-Hellingman in haar illegale werk, ook toen haar gezondheid haar in de steek begon te laten. Ze was de echtgenote van verzetsman en schrijver Maurits Dekker die na de oorlog grote bekendheid verwierf met zijn roman De laars op de nek. Zelf behoort ze tot het leger van anonieme linkse verzetsmensen die zowel voor als tijdens de oorlog in stilte de uiterste consequentie van hun politieke opvattingen praktiseerden. Een portret.

 

Mien Hellingman werd als Maria Engelina Hellingman geboren op 23 januari 1895 te Amsterdam. Ze groeide op in een rood, meer in het bijzonder: syndicalistisch nest. Haar vader, ‘de rode Hellingman’, was secretaris van de vakbond Verzekeringsbelang, Vereniging van Vertegenwoordigers van Verzekeringsmaatschappijen en Ziekenfondsen in Nederland. De aspiraties van Mien lagen elders. In 1915 was zij een van de weinige gelukkigen die werden aangenomen op de Rotterdamse Toneelschool. Nola Hatterman, later bekend geworden als actrice en kunstschilder, was een klasgenoot van haar.

Na haar opleiding was Hellingman verbonden aan Die Ghesellen van den Spele. Ze ontmoette Maurits Dekker, een jongeman van twaalf ambachten en dertien ongelukken, die aspiraties had zowel in de film als in de literatuur. Tot aan haar dood zou Hellingman met haar nuchter-kritische houding een temperende werking hebben op het vulkanisch-impulsieve karakter van haar man.

 

Schijnhuwelijken

Wars van burgerlijke conventies besloot het stel ongehuwd te gaan samenwonen. Er werden twee dochters geboren ruim voor Hellingman en Dekker alsnog in het huwelijksbootje stapten. Als dochter van een vakbondsman kende Hellingman het klappen van de zweep, ze had geen man nodig om zich een politieke opinie te vormen. In de loop van de jaren ‘20 voelde ze zich aangetrokken tot een nieuwe stroming aan de uiterste linkerkant van het marxisme, het radencommunisme. Deze stroming ging ervan uit dat de arbeider zelf zijn lot in handen moest nemen en dit niet aan politieke partijen of vakbonden moest overlaten. Hellingman stond in de beweging haar mannetje: haar dochters moesten regelmatig haar oude bontjasje herstellen als dat weer eens bij een treffen met de politie was gescheurd. Ze zou de beweging, ondanks het slinkend aantal leden, tot het eind van haar leven trouw blijven.

Het verschil in politiek inzicht leidde binnen haar huwelijk niet tot frictie, tenslotte ging het er om hoe je je linkse principes vertaalde naar de praktijk, en daar dachten Hellingman en haar echtgenoot hetzelfde over. In de jaren ‘30 leidde dit tot hulp aan Duitse politieke vluchtelingen. Hellingman deed zeer veel om hen onderdak te bezorgen en te voeden. Daartoe haalden zij en haar dochters geld op. Iedere vluchteling kreeg 75 cent zakgeld per week. Er werd bemiddeld bij schijnhuwelijken ter verkrijging van een verblijfsvergunning, zoals in het geval van Ben Lopes Cardozo en de Berlijnse grafisch kunstenaar Susanne Heynemann. 

 


De Amsterdams-joodse boheme bij elkaar, herfst 1937. V.l.n.r.: Fred Carasso, Wally Holzhaus, Benjamin Lopes Cardozo, Iwan Mindlin, Riek en Walther Holzhaus (niet-joods), (staande) Lodewijk Lopes Cardozo, Mien Dekker-Hellingman, Maurits Dekker, (staand) Mea en Noor Dekker, moeder Dekker, zuster Martha Dekker, en (gedeeltelijk zichtbaar) haar man Dan Belinfante, Anneke van Tijn, Jo de Swarte, Greet Lopes Cardozo-Leijden van Amstel, Frans Goedhart (niet-joods).


Landsmeer

In het eerste oorlogsjaar werd Hellingman verspreidster van Frans Goedharts Nieuwsbrief van Pieter ’t Hoen, de voorloper van het illegale Parool. Kort na de invoering van het persoonsbewijs verdeelden de Dekkers samen met Greet Carvalho-Kraassenberg van de groep Raamgracht/Van der Tweel aangekochte of gestolen persoonsbewijzen. Financieel werden ze hiertoe in staat gesteld door de mede door Maurits Dekker opgerichte surrogatenfabriek De Mercuur. Van Johan Limpers en Jan Hendrik Arpeau ontvingen de Dekkers distributiekaarten die afkomstig waren van het distributiekantoor Schoorl. Ze werden door Hellingman verdeeld onder onderduikers.

Samen met haar man was Hellingman lid van een illegaal groepje, waar onder andere Dekkers zus Martha en haar man Dan Belinfante deel van uitmaakten. Zij hielden zich uitsluitend bezig met het onderbrengen en verzorgen van onderduikers, voor het merendeel Joden. Hun belangrijkste opvangcentrum was een oud, onbewoonbaar verklaard huis, Zandhoek 5, op het Realeneiland. Het was Hellingmans taak om de vaak overspannen verhoudingen op dit adres te kalmeren. De onderduikers werden over een periode van tweeënhalf jaar, tot het eind van de oorlog, verzorgd, eerst door de Dekkers samen, na Maurits’ onderduik door Mien alleen. Alle onderduikers op dit adres kwamen de oorlog door.

Op 20 juni 1943, de dag dat de Duitsers 5500 Joden in Amsterdam-Zuid oppakten, waren alle toegangen tot dit stadsdeel afgezet. Hellingman was met de fiets op weg naar twee mensen voor wie ze een goed persoonsbewijs had. Ze negeerde een Duits stopteken en reed gewoon door. Die zomer werd het de Dekkers in Amsterdam te heet onder de voeten. Samen met hun dochters Noor en Mea, hun schoonzonen Jan Bons en Carel Blazer, en Jaap Penraat, die allen tot dan toe tot aan hun nek in het verzet zaten, vonden ze onderdak bij het artsenechtpaar Odinot in Landsmeer.

De onderduik van Hellingman was echter semipermanent: in Amsterdam waren nog te veel onderduikers van haar afhankelijk. Dat was ook de reden waarom ze in de loop van 1944 het dringende advies zich aan haar struma te laten opereren naast zich neerlegde. Voor een deel van deze mensen hadden de Dekkers de volledige verzorging, inclusief de financiële, op zich genomen, terwijl anderen, die ergens inwonend waren, regelmatig van bonkaarten en dergelijke moesten worden voorzien. Zijn chronische bronchitis beperkte Maurits Dekker zeer in wat hij kon doen, zodat de verzorging grotendeels op Hellingmans schouders neerkwam. Er ging vrijwel geen dag voorbij of ze moest op de fiets, uiteindelijk zelfs zonder banden, naar Amsterdam om levensmiddelen te verzorgen, mensen onder te brengen of over te plaatsen, voor valse papieren te zorgen et cetera.

 

Bedlegerig

Mien Hellingman heeft gesjouwd tot ze er letterlijk bij neerviel. Op zeker moment had ze meer dan dertig onderduikers te verzorgen. Naast hulp aan Joodse onderduikers liet ze veel personen uit ziekenhuizen verdwijnen en onderduiken zodat ze aan de Arbeidsinzet konden ontkomen. Ze kweet zich voorbeeldig van haar taak, maar dat eiste wel zijn tol. De nekslag voor haar toch al broze gezondheid waren de voortdurende spanning en ellende waarmee ze in de illegaliteit in aanraking kwam. Al in 1943 kreeg ze nerveuze storingen die zich uitten in overspanning, hoofdpijn, hartkloppingen, benauwdheden, vermoeidheid en niet in de laatste plaats: een vergrote schildklier. Haar struma verergerde, daar bovenop kreeg ze reumatiek. Toch heeft ze het tot het eind van de oorlog volgehouden.

Kort na de bevrijding werd Hellingman bedlegerig en doorstond ze een zenuwcrisis. Haar luchtpijp was door de te groot geworden schildklier beklemd geraakt en beschadigd. Aan de te lang uitgestelde strumaoperatie hield Hellingman een hinderlijke prikkelhoest over en ze was niet in staat om werk te doen dat enige inspanning vereiste. Ze was gauw vermoeid, was niet meer tegen emoties bestand, had reuma, bloedarmoede, een zenuwontsteking in de rug en ze leed aan slapeloosheid.

Vanaf de herfst van 1949 ondernamen de Dekkers pogingen via de Stichting 1940-1945 een uitkering aan te vragen. Degenen die het beste op de hoogte waren van hun verzetswerkzaamheden werden, mogelijk om redenen van privacy, niet aangeschreven. Terwijl zij uit bescheidenheid of uit schaamte er moeite mee hadden hun oud-verzetscontacten voor een aanbevelingsbrief te benaderen, hadden sommigen van de aangeschrevenen er op hun beurt grote moeite mee hun herinneringen op papier te zetten. 

 

Maurits en Mien Dekker, 1950. Fotograaf waarschijnlijk schoonzoon Carel Blazer.

 

Verlossing

Eind 1952 werd de bedlegerige Hellingman definitief een uitkering ontzegd. Niet omdat het bewijs voor haar verzetswerk niet geleverd kon worden, maar omdat ze, ook na herhaalde oproepen, niet verscheen voor een geneeskundig onderzoek waardoor een eventuele invaliditeit niet kon worden vastgesteld.

De benodigde kosten voor haar verzorging konden aanvankelijk worden betaald uit de opbrengst van Dekkers succesroman De laars op de nek. Hij verdeelde zijn tijd tussen het schrijven en de verzorging van zijn vrouw. Maar minder spreekbeurten en lezingen betekende ook minder inkomsten. De 24-uurs hulp die Hellingman nodig had kreeg ze tenslotte niet alleen van haar man maar ook uit oud-radencommunistische kring, met name van Henk Canne Meijer en zijn vrouw Gé, en Age van Agen en zijn vrouw Phiet. Het overlijden van Mien Hellingman op 24 november 1954 kwam als een verlossing.

 

 

Verscheen eerder in: Contactblad Stichting 1940-1945, zomer, p. 14-16 https://www.st4045.nl/sites/default/files/domain-18/documents/cb_201902_02-18-1563963539130640222.pdf

 

 

Comments

Popular posts from this blog