Stella Hilsum
Een joodse Amsterdamse aan de wieg van het Comité Zuid-Afrika
Leden van het CZA en de AABN op 11 februari 1990. Uit: Richard Hengeveld, Web-dossier Nelson Mandela in Nederland, Amsterdam 2011). Fotograaf: Jan Stegeman. Disclaimer: ik heb niet de rechten op deze foto.
Op 11 februari 1990, de dag dat Nelson Mandela werd vrijgelaten, zat de hele wereld aan de beeldbuis gekluisterd in afwachting van de eerste bewegende beelden na ruim twee decennia van een Mandela op vrije voeten. Die dag schaarde zich een bont gezelschap van de Anti-Apartheidsbeweging Nederland voor de buis in het kantoor van de AABN in het voormalige RK Jongensweeshuis aan de Amsterdamse Lauriergracht. Op een foto die door Jan Stegeman bij die gelegenheid is genomen zit op de eerste rij burgemeester Ed van Thijn met naast hem Conny Braam, twee van Nederlands bekendste antiapartheidsstrijders. Achter de rug van Van Thijn, op de tweede rij, zit een wat oudere, kleine vrouw met peper- en zoutkleurig haar. Daar waar de meeste andere aanwezigen een uitbundige lach op hun gezicht vertonen, is op het gezicht van deze vrouw alleen een tevreden lach met een gesloten mond zichtbaar. Het lijkt erop alsof zij haar vreugde eerder van binnen beleeft. Die gereserveerdheid heeft alles te maken met het bewogen leven van deze vrouw, maar ook met haar gesloten karakter. Van Thijn en Braam verdroegen het licht van de schijnwerpers beter maar hadden, ook omdat zij een stuk jonger waren, van apartheid nog nooit gehoord toen Stella Hilsum zich er al bijna 10 jaar tegen verzette. Met Van Thijn had Stella een verleden als joodse onderduiker gemeen, maar als enige van de drie had zij onder de knoet van het regime in Zuid-Afrika geleefd.
Het begin: de Transvaalbuurt
Stella Hilsum werd op 27 januari 1916 in Amsterdam geboren als Estella, het middelste van drie kinderen van sigarenmaker Elias Hilsum en diamantbewerkster Eva Druif. Haar ouderlijk huis stond in de Vrolikstraat op nummer 445, net buiten de Transvaalbuurt. In deze Transvaalbuurt, waar het grootste gedeelte van het sociale leven van het gezin Druif zich lijkt te hebben afgespeeld, was volgens Stella geen (latent) antisemitisme. Praktisch iedereen was er links vanwege de progressieve woningbouwverenigingen: Algemene Woningbouwvereniging (AWV), Handwerkers Vriendenkring (HWV) (Cronjéstraat, Hertzogstraat, Retiefstraat en Transvaalstraat), et cetera. Joden waren er allemaal areligieus. Geen religie, wèl sleur in de zin van gewoonte (vrijdag kippensoep, kugel). Op zaterdag werd niet gewerkt, maar er werd wel van alles gedaan.
Als Stella later over de Vrolikstraat kwam te spreken, dan kwam meteen een eigenschap van haar naar boven, namelijk de dingen onverbloemd te zeggen. Want ze was dan wel joodse, ze had er geen moeite mee om te zeggen dat het stuk van de Vrolikstraat richting Wibautstraat, dat joods was, ook het slechtste gedeelte van de straat was. Ruth Nußbaum, de latere eerste vrouw van de fotograaf Sem Presser woonde hier. De Danie Theronstraat was volgens Stella een van de slechtste straten omdat de joden die daar woonden moesten leren wonen. Dat betekende onder andere dat je niet zomaar dingen uit het raam gooide. Die joden kwamen uit het getto, waar voornamelijk Oost-Europese joden woonden.
In 1922 verhuisde het gezin naar Transvaalstraat 110, opnieuw een straat met veel joodse bewoners. Uit niets blijkt echter dat het jodendom een grote rol in het leven van Stella heeft gespeeld. De joden uit de Transvaalbuurt waren geen verneiners, iets waar Stella een hekel aan had. Het was een verwijt dat ze later bijvoorbeeld de bevriende publicist Willi Kweksilber (‘Han Wielek’) maakte.
Het jood zijn heeft zeker geen grote rol in Stella’s leven gespeeld. Bij haar thuis was men nauwelijks actief gelovig. Na een bezoek aan Israël kwam ze terug met zeer negatieve gevoelens over de enorm discriminerende en de voor haar gevoel altijd ruziemakende joden. Tegenover de Israëlische politiek stond ze altijd erg kritisch, niet in de laatste plaats omdat Israël nauwe banden onderhield met het Zuid-Afrikaanse apartheidsregime.
Naar de lagere school ging Stella waarschijnlijk op school nr 132 aan het Hortusplantsoen, de latere (1933) E. van Dethschool voor meisjes. Stella wilde kleuterleidster worden. Daartoe bezocht ze vermoedelijk de Gemeentelijke Vormschool, een kleuterkweekschool die je na een zeer verlengde lagere school bezocht, van pakweg je zestiende tot en met je negentiende. Na het behalen van een handwerkdiploma werd Stella kleuterleidster
op Uilenburg. Waarschijnlijk was Stella ook aangesteld bij enkele joodse
vakantiescholen van de Algemene Bond voor Onderwijzend Personeel (ABOP) in
Amsterdam. Deze waren dagelijks voor alle kinderen uit Amsterdam, die van
heinde en ver met hun ouders in Amsterdam waren komen wonen. Het wekt wellicht
verbazing dat ze uitgerekend op die joodse vakantiescholen terecht kwam, maar
het was voor een jonge ongetrouwde onderwijzeres voor de oorlog heel erg
moeilijk om aan een - ook nog eens slecht betaalde - baan te komen. Vrouwelijke ambtenaren, dus ook onderwijzeressen, mochten niet eens getrouwd zijn: als ze trouwden
werden ze ontslagen. Het zou tot 1948 duren eer hier verandering in kwam.
De OSP
Toen Stella begin 1934 de vereiste leeftijd van achttien jaar bereikte meldde ze zich gelijk aan als lid van de Onafhankelijke Socialistische Partij (OSP), in 1932 ontstaan uit de linkse oppositie binnen de SDAP. Stella was een van de vele progressieve onderwijzers die de OSP bevolkten. De OSP werd vooral gekenmerkt door een zeer principieel en praktisch socialisme, wat tot uiting kwam in een vanzelfsprekende solidariteit die nog lang nadat de OSP in 1935 door een fusie met de Revolutionair Socialistische Partij van Henk Sneevliet ophield te bestaan in de praktijk werd gebracht. Ook door Stella.
1940-1945
Stella, die niet in dienst van de gemeente was, werd in november 1940 ontheven en in maart 1941 door de Duitse bezetter ontslagen als onderwijzeres in het doofstommenonderwijs. De gemeente Amsterdam opende begin september 1941 aparte scholen voor joodse kinderen. In Amsterdam waren er voor het lager onderwijs zestien. Stella werd aangesteld als onderwijzeres handwerken. Op haar onderwijspersoneelskaart laat zich traceren wanneer en op welke scholen precies: nr 6 (Sparrenweg), nr 7 (Pres. Brandstraat), nr 9 (Kraaipanstraat), nr 11 (Jekerstraat), nr 12 (Borssenburgplein) en nr 14 (Cliffordstraat).
De onderwijspersoneelskaart van Stella (Collectie Stadsarchief Amsterdam 5191/9788)
De Van Bosseschool in de Cliffordstraat zou Stella altijd in herinnering blijven omdat er allemaal plat Amsterdams pratende kinderen op zaten. De school in de Kraaipansctraat was de Louis Bothaschool. Die stond onder leiding stond van de charismatische Eli van Tijn, net als Stella oud-OSP-lid. Vanaf november 1942, toen de joodse scholen niet langer onder de verantwoordelijkheid van de gemeente maar onder die van de Joodse Raad vielen, kwamen de schoolhoofden één keer in de veertien dagen bij elkaar. Dan kon de discussie hoog oplopen over zaken als het al dan niet vieren van Sinterklaas. Met name de orthodoxe Jesaija Pais, die bij het openbaar onderwijs zat, was hier fel op tegen. De Nederlands Israëlitische Hoofdsynagoge had er lucht van gekregen dat op school 3 (Waterlooplein) onder leiding van het hoofd Wolf Zwaap, Sinterklaas gevierd zou gaan worden. De joodse schoolinspectie bemoeide zich er tegenaan en de inspecteur joods cultureel onderwijs Dasberg schreef een briefje dat hij zeer gaarne op die school sinterklaas wilde komen spelen, maar dat hij helaas geen reisvergunning kreeg om vanuit Hilversum naar Amsterdam te komen.
Een ander hoofd was Jerohm Hartog, volgens Stella een nare, expressieve man, in alles grof, die bovendien niet met zijn handen van vrouwen af kon blijven. Hartog vertelde moppen, waar Eli van Tijn op tegen was: ‘Dat is zijn joodse cultuur.’ Pieter Jelles Troelstra noemt Hartog nog in zijn Gedenkschriften. Hartog pleitte voor de invoering van joods religieus onderwijs op alle joodse scholen, met name op de van oorsprong openbare scholen.
In 1997 praatte Stella voor het eerst en meteen voor het laatst over haar verzetswerk. Ze deed dat vrij uitvoerig, maar alleen omdat er gericht naar werd gevraagd en omdat het in de eerste plaats ging om een beter begrip van het verzetswerk van anderen. In dat verzetswerk rolde ze via An de Lange en Wim Storm van het illegale links-socialistische periodiek De Vonk. Later leerde ze via de Vonk de van oorsprong Tsjechische Sonja en Richard Jokel kennen. In de illegaliteit werkte ze veel samen met studenten van de Kunstnijverheidsschool, de latere Rietveldacademie. Privé verborg ze massa’s boeken, onder andere werken van Multatuli. Eli van Tijn bracht haar in contact met Ab Oeldrich, de leider van de verzetsgroep Gerretsen waartoe ook Van Tijn zelf behoorde. Als ‘Heilkje Willemse, van beroep strijkster’ wisselde ze in opdracht van Oeldrich persoonsbewijzen en vooral bonkaarten uit. Ze wist dat Oeldrich te vertrouwen was: ook hij was lid van de OSP geweest. Met hem had ze nog deel uit gemaakt van een zogenaamde Sekspol-groep, een beweging gebaseerd op de Sexualpolitik van Wilhelm Reich die opvattingen over seksualiteit en politiek bij elkaar probeerde te brengen. Gerretsen greep sowieso terug op die oude contacten uit de OSP, een poule waaruit mensen konden worden gevist waarvan je wist dat je er van op aan kon. Zo kwam Stella bijvoorbeeld weer in contact met Louis Kloet die voor de oorlog met zijn ouders in de Schalk Burgerstraat in de Transvaalbuurt woonde.
Na de arrestatie van Eli van Tijn op 10 mei 1943 werkte Stella enkele maanden in de huishouding bij diens weduwe die met zes kinderen was achtergebleven, aansluitend bij de overbuurman van de Van Tijns, de heer Hamel. Daarna werd het langzaamaan tijd om onder te duiken. Ze moet verschillende adressen hebben gehad, een ervan was boven het schildersatelier van de moeder van de later fotograaf geworden Joost Guntenaar. Tenslotte werd er een onderduikplek voor haar gevonden in Eindhoven, waar ze de rest van de oorlog zou doorbrengen. Waarschijnlijk was dat bij ‘tante Riek’. Of zij een echte tante was is onbekend, maar het is vrijwel zeker dat Stella tante Riek al voor de oorlog kende en dat hun verhouding in haar onderduiktijd hartelijk was. Er is nog een kort, aardig briefje van tante Riek aan ‘la belle Estelle’.
Het navrante is dat Stella de grootste risico’s had genomen om anderen aan een vals persoonsbewijs te helpen, maar toen ze er uiteindelijk zelf een nodig had ontbrak het haar aan financiële middelen. Ze nam een enorm risico door dan maar zonder papieren naar Eindhoven af te reizen. Daar nam ze de onderduikplaats in van haar vriend, Martin Louis (‘Martijn’) Fuldauer (1917-2009), die van de ene op de andere dag was verdwenen naar Zwitserland. Misschien was dat de reden dat Ab Oeldrich Stella één keer op haar onderduikadres op zocht, want hij vroeg om inlichtingen over een mogelijke vluchtweg naar Zwitserland.
Zuid-Afrika
Na de oorlog maakte ze de balans op: het hele ouderlijke gezin - vader, moeder, broer en zus - vermoord in Auschwitz; ooms, tantes, neven, nichten, vrienden en kennissen: bijna niemand kwam uit de kampen terug. Alsof dat niet erg genoeg was moest ze leven met de wetenschap dat haar broer Ab, en mogelijk ook de overige leden van het gezin, waren verraden. Haar erven hebben nog een brief uit Westerbork waarin hij het daarover heeft.
Stella trouwde de acht jaar oudere Jan van den Ham. Die oefende tijdens zijn leven tal van beroepen uit, voor de oorlog was hij in ieder geval decorateur en huisschilder. Het echtpaar kreeg twee zoons. Voor het zo ver was emigreerde Stella in 1947 met haar man naar Zuid-Afrika, waar ze opnieuw met dove - ditmaal zwarte - kinderen werkte. Het lijkt erop dat het besluit om te emigreren vooral door economische motieven is ingegeven, bijvoorbeeld dat Jan van den Ham in Zuid-Afrika makkelijker emplooi zou kunnen vinden.
Apartheid
Stella en haar man waren koud een jaar in Zuid-Afrika toen daar het apartheidsbeleid werd ingevoerd. Niet dat ze er speciaal op lette, maar het viel haar op dat ze in Zuid-Afrika weinig niet-joodse blanke progressieven trof. Prominente joodse antiapartheidsstrijders waren onder andere de advocaat Albie Sachs, de communisten Ronnie Kasrils, Joe Slovo, zijn vrouw Ruth First en Ray Alexander Simons. Vast staat echter wel dat de joodse gemeenschap in Zuid-Afrika pas in een beschamend laat stadium tegen de apartheid stelling nam, zeker voor een groep die zelf een geschiedenis heeft van vervolging.
Door haar uitgesproken opvattingen ten aanzien van racisme en fascisme kwam Stella in de problemen. Op een maandagochtend kwamen twee rechercheurs haar zeggen dat ze moest getuigen in een rechtszaak. ‘Ik zei: “En als ik niet getuig?”’ ‘Dan hebben wij zo onze middelen om u daartoe te dwingen.’ Enfin, ik ben gegaan. Ze noemden me naderhand een jail saver want ik heb er gelogen zoals ik nog nooit heb gelogen.’ Het resultaat was wel dat ze niet meer actief kon zijn. In 1956 keerde ze daarom terug naar Nederland, ze vestigde zich in Woerden.
CZA
Stella en haar man werden uiterst actief om de gevolgen van het Zuid-Afrikaans apartheidsregime in Nederland onder de aandacht te brengen. Met posters met foto’s en onderschriften schuimden ze allerlei grote en kleine openbare bijeenkomsten af. Stella schreef een artikel in Het Parool, daar kwamen veel reacties op. Ook op de artikelen die ze zes weken achter elkaar schreef in Het Schoolblad, het weekblad van de ABOP. Met haar man en Ds. J.J. Buskes tilde ze eind 1957 het Nederlands steuncomité Comité Zuid-Afrika (CZA) van de grond. Het comité riep op tot het storten van giften, organiseerde een kunstveiling, en maakte het ingezamelde geld over naar Zuid-Afrika. Tot 1960 was het comité niet meer actief. Voor een veiling begin 1958 in Kaapstad ten bate van het Treason Trial Defence Fund bemiddelden Stella en haar man tussen de organisatoren van de veiling en Nederlandse kunstenaars die hun werk gratis ter beschikking stelden.
In het voorjaar van 1960 werd het CZA nieuw leven ingeblazen. Op initiatief van ds. Buskes en Karel Roskam werd een bestuur gevormd, dat vanaf 1963 nauw samenwerkte met het Studenten Comité Zuid-Afrika (Stucoza) en vanaf 1965 met de Nederlandse afdeling van het Defence and Aid Fund, dat in 1968 samenging met het CZA. Eind 1971 werd het comité omgevormd tot Anti-Apartheids Beweging Nederland; het Defence and Aid Fund Nederland ging zelfstandig verder.
In de eerste helft van de jaren zestig werden er tal van activiteiten ondernomen tegen de apartheid, voor vrijlating van politieke gevangenen en voor (gedeeltelijke) boycot van Zuid-Afrika. Hun emigratieplannen hadden Stella en haar man nog niet opgegeven, maar de Zuid-Afrikaanse autoriteiten hadden een lange arm. Vanwege de door hen verstrekte informatie werd het vertrek naar Australië onmogelijk gemaakt.
Overlijden echtgenoot
Een nieuwe tragedie in Stella’s leven maakte een eind aan alle emigratieplannen. Medio 1962 werd een totaal onverwachte tweede hartaanval Jan van den Ham fataal. Net als na de oorlog had Stella geen andere keus dan zich zo snel mogelijk te herpakken: er waren opeens geen inkomsten meer en noodgedwongen trad zij weer in het onderwijs in. Tijdens de avonduren behaalde ze de nodige aktes en werd opnieuw onderwijzeres handwerken in het basisonderwijs. De meeste - sommigen zeggen: alle - scholen waar ze les gaf waren volksscholen in Amsterdam. Mogelijk waren daar scholen bij waar ze voor of aan het begin van de oorlog les had gegeven.
Vanaf 1968 tot de opheffing in 1991 was Stella bestuurslid van het ‘Comité Zuid-Afrika tevens Defence and Aid Fund Nederland’ (DAFN). Ze doorstond alle bestuurswisselingen. Hoogtepunt was haar ontmoeting met Nelson Mandela tijdens zijn bezoek aan Nederland op 16 juni 1990. Hiervan maakte Pieter Boersma een foto. Het was Mandela geheel duidelijk welke rol deze dappere kleine joodse vrouw had gespeeld. Dat dit een rol was die zich bij voorbaat achter de schermen afspeelde was in overeenstemming met de zeer gereserveerde natuur van Stella en de uit haar overtuiging dat het niet om haar maar om de zaak ging, een positie die ook duidelijk wordt op de eerder genoemde foto bij de invrijheidstelling van Mandela.
Zeker na de oorlog was Stella iemand die de regie over haar eigen leven strak in de hand hield. Met de zorg voor twee opgroeiende jongens kon zij het zich niet veroorloven zich te laten leiden door haar verdriet. Ze moest van zichzelf streng zijn om door te kunnen gaan, en dat samenpakken verwachtte ze ook van haar zoons, die daardoor nogal wat hebben gemist. Die waren niet alleen ‘tweede generatie’ maar werden door de plotselinge dood van hun vader daar bovenop ook nog eens halfwezen.
Verdriet is als een kater die elke ochtend op het matje naast je bed zit. Vandaag niet? Je kunt het honderd, duizend keer uitstellen, maar er komt een dag dan moet je er aan geloven. Het lijkt er op dat Stella het eeuwig uitstelde, de prijs daar voor betaalde ze met haar gezondheid.
Gezondheid
Het zal rond de tijd van Mandela’s vrijlating zijn geweest dat de neergang van Stella’s gezondheid serieus inzette. Het hing ongetwijfeld samen met haar oorlogstrauma waar ze, tot op het koppige af, haar omgeving niet mee wenste lastig te vallen. Autorijden deed ze nog wel, vooral naar allerhande culturele evenementen zoals het Holland Festival, maar vooral bij slecht weer of ’s avonds zag ze de Amsterdamse fietsers steeds slechter - het afneembare fietslicht was nog niet uitgevonden. Stella ontwikkelde een tremor en slikte dagelijks een hele reeks pillen. Ze sliep eerst slecht, de laatste jaren bijna helemaal niet meer. En voor wie niet kan slapen duren de nachten heel, heel lang, vooral voor iemand met een oorlogstrauma. Op 26 oktober 2001 besloot ze dat er te weinig kwaliteit van leven was om door te gaan.
Deze tekst is enkele keren gewijzigd tussen 21 augustus en 23 september 2021, na correcties en aanvullingen van Aart Janszen. Zeer veel dank dus aan Aart. Bezoek ook zijn website www.verdwenen-joodse-scholen.nl.
Bronnen: Gesprek met Stella Hilsum 6 mei 1997; Emailverkeer met T. en B. van den Ham 2013; IISG, archief Defence and Aid Fund Nederland; Rijksuniversiteit Utrecht, Archief Dr. P.H. Ritter [E. van den Ham-Hilsum aan Ritter 1957]; Stadsarchief Amsterdam: gezinskaart Elias Hilsum; emails Aart Janszen 9 juli 2013, 21 & 29 augustus 2021; www.eenkleineheldendaad.nl; www.militieregisters.nl (Jan Hendrikus van den Ham)
Literatuur: Pieter Jelles Troelstra, Gedenkschriften. Deel IV. Storm (Amsterdam 1931), p. 172; ‘Holocaust: Register of survivors’, Pinkas HaNitzolim I & II 1945; John Helsloot, ‘Een dapper en actief factotum,’ in: Carla Edelenbos e.a., In goed vertrouwen. Defence and Aid Fund Nederland 1965-1991 (Amsterdam/Utrecht 1991), blz. 19-20; M. Harlaar, ‘Overschat u vooral de mogelijkheden in Nederland niet’, in: Carry van Lakerveld, Nederland tegen apartheid (Amsterdam 1994), p. 46; Bart de Cort, De groep Gerretsen; Kroniek van een verzetsgroep 1940-1945 (Den Haag 1998), p. 24, 25, 70; idem, Solidariteit in anonimiteit; De geschiedenis van de leden van de Onafhankelijke Socialistische Partij (1932-1935; Een documentaire (Breda 2004)
Comments
Post a Comment