Voor even beroemd

De dichteres Wally Holzhaus (1920-1966)

 

                                                                   In Memoriam

 

                                        Het is niet waar dat je bent weggegaan,

                                        Want ik blijf altijd bij je glimlach waken

                                        En verder kan de wereld mij niet raken

                                        En verder gaan de dingen mij niet aan,

 

                                        Want uit mijn wezen is de kern genomen,

                                        En verder gaan de dingen mij niet aan.

                                        De jaren zullen om dit doodsbed staan

                                        Als vreemdelingen, die voor mij niet komen.

  

                                        Zo wacht ik; zo bewaak ik de kristallen

                                        Minuten van die uitgestreden strijd,

                                        En als de zware dagen langs ons vallen          

                                        

                                        Hoor ik mijn voeten lopen door de tijd;

                                        Hoor ik mijn voeten lopen langs het smalle                                                

                                        Slapende pad, dat naar jouw glimlach leidt.

 

In 1950 schreef de Maatschappij der Nederlandse Letteren ter gelegenheid van haar 175-jarig bestaan een wedstrijd uit voor het beste Nederlandse sonnet. Iedereen kon aan de wedstrijd deelnemen, het onderwerp was vrij. De winnaar werd de somma van 300 gulden in het vooruitzicht gesteld, meer dan een maandsalaris van een werkman. Het idee sloeg aan, want er kwamen maar liefst 575 inzendingen binnen, zowel uit Nederland als uit België, van zowel amateurs als vakmensen. Winnaar werd de onbekende W.M. Frederiks met het gedicht In Memoriam. Wie was die winnaar?

 

W.M. Frederiks was het pseudoniem van de muziekstudent Wally Holzhaus. Die werd geboren op 20 maart 1920 in Amsterdam. Ze had een twee jaar jongere zus, Freddy, van wie weinig meer bekend is dan dat zij na de oorlog in gezelschap van de 25 jaar oudere dichter Gerard Diels in kringen van de Vijftigers verkeerde. De zussen groeiden op in een zeer warm, niet praktiserend katholiek gezin, waarbinnen ze hun ouders tutoyeerden. De begaafde tieners bezochten het Vossius Gymnasium in Amsterdam. Freddy was klasgenote van Hanny Michaelis. Wally verklaarde later desgevraagd dat ze eigenlijk had leren schrijven van een andere dichter, D.A.M. Binnendijk, de leraar Nederlands op het Vossius die ook Gerard en Karel van het Reve in de klas had.

In huize Holzhaus nam de Nederlandse literatuur een belangrijke plaats in, inclusief de dichters en dan met name de Tachtigers. Het was niet verwonderlijk dat de puber Wally zelf aan het dichten sloeg. Van de toen geproduceerde verzen nam ze later afstand. Toch heeft ze, in 1938, vergeefs geprobeerd enkele van die gedichten geplaatst te krijgen in het katholieke De Gemeenschap. Ruim tien jaar later publiceerde ze wel een paar verhalen in het linksige Mandril en enkele verzen in het onafhankelijk literaire Den Gulden Winckel. Wat dichten betreft kwam ze daarna, naar eigen zeggen, tot niet veel meer dan ‘enkele flarden van verzen’.

 

Toneel

Regisseur August Defresne onderkende haar talent, maar hij kraakte haar eerste toneelstuk zodanig dat het door de auteur aan de vlammen werd prijsgegeven. De kritiek was volgens de schrijfster terecht. Haar volgende stuk, Godenschemering, kon wel de goedkeuring van Defresne wegdragen. Het werd uiteindelijk niet opgevoerd, volgens de ene bron vanwege de te grote bezetting, volgens de andere bron omdat het beoogde toneelgezelschap er niet in slaagde subsidie te krijgen. Het stuk zou worden gepubliceerd in de Nederlandse Toneelbibliotheek van Joachimsthal’s Boekhandel, een reeks die onder leiding stond van de letterkundige Maurits Dekker. Maar de serie stopte in 1948 voor het tot uitgave kon komen. Het stuk dat ze vervolgens voor een veel kleinere cast schreef, Duel der Sexen, heeft ze nooit aan de openbaarheid prijsgegeven.

In de periode 1939-1941 volgde Holzhaus de toneelschool, maar ze zakte volgens eigen zeggen ‘op haar stem’. Dat zal haar spreekstem zijn geweest, want met haar zangstem was niets mis. Het advies van haar spraakleraar opvolgend studeerde ze aansluitend zang met het doel beroepszangeres te worden. Schrijven, spelen, zingen: Holzhaus schakelde vrij makkelijk over van de ene discipline op de andere en ze deed ze allemaal met evenveel plezier. Tenslotte vraag je aan ouders ook niet van welk kind ze het meeste houden, bovendien hield ze ‘van alle mooie dingen’.

Hoe het gezin Holzhaus de oorlog is doorgekomen is onbekend. Na de oorlog stond Wally nog wel op de planken maar daarmee is alles gezegd. Ze bleef steken op de laagste trede in de toneelhiërarchie als lid van het ‘koor’. Ze speelde een burgeres in het vijfluik Vrij Volk dat door het gelegenheidsgezelschap Toneelgroep Mei ’45 meteen na de bevrijding in de Stadsschouwburg van Amsterdam werd gespeeld. Bijrollen waren er voor haar ook in drie producties van het Amsterdamsch-Rotterdamsch Tooneelgezelschap en een van het Amsterdams Toneelgezelschap.

 

Prijsvraag

Holzhaus zat midden in haar zangopleiding toen de prijsvraag van de Maatschappij der Nederlandse Letteren werd uitgeschreven. Nog vóór ze de schriftelijke bevestiging kreeg, las ze in Het Parool dat ze had gewonnen. Ze was er van overtuigd dat het om een vergissing ging en dat ze hooguit een eervolle vermelding zou krijgen.

De Maatschappij noemde het winnende sonnet in haar juryrapport een ‘diep gevoeld en zuiver gebouwd vers’. Over de identiteit van W.M. Frederiks tastte de Maatschappij echter in het duister. Holzhaus was niet de enige die uit de oproep niet duidelijk was geworden dat de deelnemers aan de anonieme prijsvraag geacht werden hun gegevens separaat mee te sturen, onder gesloten couvert.

Geheel in de tijdgeest ging men er bij de Maatschappij van uit dat het wel om een mannelijke schrijver moest gaan, getuige het geïmproviseerde lied dat werd aangeheven tijdens het diner na de jaarvergadering van de Maatschappij op 21 juni 1950: 

 

                              Wij zijn hier, zonder W.M. Frederiks.

                              Hij is ver weg misschien, en weet van niks.

                              Geen nood, straks zal hem d’erekroon bereiken!

                              (Benevens honderd-twintig maal een riks).

 

De Maatschappij bleef geen andere keus dan in de dagbladen een oproep aan de winnaar te plaatsen om zich te melden. Ook in die oproepen ging het om een ‘hij’. De winnares meldde zich. Of ze nog wel even op dezelfde typemachine als waarop zij haar gedicht had getikt een brief aan de Maatschappij wilde typen om te bewijzen dat zij de auteur was.



De hoofdzakelijk joodse, bohème vriendenkring rondom Maurits Dekker in Amsterdam, september 1937. Tweede van links Wally Holzhaus. Vijfde en zesde van links haar ouders. Midden-achter, met bril: Maurits Dekker.


Vader

Het bekroonde sonnet gaat over het gemis van een overleden geliefde. De kracht van het gedicht ligt in zijn universaliteit. Er is geen verwijzing naar een bepaalde tijd, plaats of persoon. Het had gisteren geschreven kunnen zijn, en het kan net zo goed van een man als van een vrouw afkomstig zijn. In dit geval ging het, om Vasalis te citeren, afgesneden zijn niet om een ex-partner van Holzhaus, maar om haar vader, Walther Marie Frederik Johannes Holzhaus. Deze vestigde zich in 1919 als huisarts in Amsterdam. Hij was een zoon van de oprichter van De Mof, een kledingzaak op de Haarlemmerdijk die nog steeds bestaat en die iedere Amsterdammer kent. Walther moet een echt karakter zijn geweest. Hij had natuurlijk de status van arts, maar hij voelde zich - als niet-jood! - meer thuis in het vooroorlogse Amsterdams-joodse bohème milieu dat graviteerde rond Maurits Dekker. Leden van deze vriendenclub zagen elkaar vaak ten huize van Dekker op vrijdagavond, de traditionele joodse nasj-avond. Of anders op Kunstenaarssociëteit De Kring aan het Kleine-Gartmanplantsoen. Ook Wally werd liefdevol in deze bohème kring opgenomen, getuige een groepsfoto die in september 1937 is genomen na de terugkeer van Dekker van een verblijf van enkele maanden in Zuid-Afrika.

In de sjieke Michelangelostraat vielen de onconventionele Holzhausen uit de toon, nog meer nadat Walther Holzhaus begin jaren dertig een luidruchtige, waarschijnlijk derde- of vierdehands Chevrolet van Dekker overnam. Als Holzhaus zich ’s ochtends per automobiel naar zijn praktijk begaf was meteen de hele straat wakker. Aan status deden de Holzhausen niet, maar op vader Holzhaus kon je altijd een beroep doen. Zo heeft hij na de oorlog medisch verantwoorde abortussen uitgevoerd bij Kringleden. In 1947 moest hij zijn praktijk wegens ziekte neerleggen. Het was toch nog een enorme schok toen Walther Holzhaus in december 1949 na een langdurige ziekte op 59-jarige leeftijd overleed.

 

Dat juist een aan haar vader opgedragen gedicht in de prijzen viel deed Wally Holzhaus nog het meeste deugd, al was het prijzengeld mooi meegenomen en het lidmaatschap van de Maatschappij eervol. Haar verbondenheid met haar vader komt niet alleen in het sonnet tot uitdrukking, maar ook in haar pseudoniem dat is samengesteld uit de eerste drie van zijn vier voornamen. Hij was het, die haar de liefde voor de literatuur bijbracht en die haar rond 1940 op De Kring gedichten liet voordragen. Tegenover het Algemeen Handelsblad sprak ze over het belang dat het schrijven van het gedicht voor haar had: ‘Toen ik de woorden uit het juryrapport over de bevrijdende kracht van de poëzie las, was het of dit speciaal over mij was geschreven. De dood van mijn vader […] had mij sterk aangegrepen en mij heel wat slapeloosheid bezorgd. Pas toen ik mijn gevoelens in het bewuste gedicht had kunnen uiten, heb ik enige vrede gekregen met dit plotselinge sterven.’

 

Pers

Nadat de identiteit van de dichteres bekend werd, wist de pers haar te vinden. Het Parool, De Tijd en het eerder genoemde Algemeen Handelsblad stuurden elk een verslaggever langs. Het was natuurlijk ook bijzonder dat een jonge vrouw - ‘een dertigjarig meisje’ kon De Tijd toen nog ongestraft schrijven - de hoofdzakelijk mannelijke concurrentie in het zand had laten bijten.

De journalist van De Tijd schreef dat het gedicht ‘de onjuiste indruk [wekt] vlot en spontaan te zijn ontstaan. Dat gold zeker niet voor wat de vlotheid betreft. Het gedicht was wel degelijk regel voor regel gewikt en gewogen, overtuigd als de schrijfster er van was, dat een sonnet “een organisch geheel” behoort te zijn, in verband waarmee ‘je je niet kunt veroorloven dat er een paar regels zo maar bij hangen”’.

 

De Maatschappij der Nederlandse Letteren reikte het gedicht in tweekleurendruk uit aan haar leden. Er werd een heus comité opgericht om de beste 23 ingezonden sonnetten uit te geven in een bundel. Hierna werden de 575 sonnetten, verzegeld en wel, onder nummer Ltk 1967 opgenomen in de handschriftenverzameling van de Maatschappij. Ook de bij de inzendingen meegestuurde omslagen met namen bleven gesloten. Pas in 2000 mocht het zegel worden verbroken. De Maatschappij creëerde daarmee een tijdcapsule, de opening waarvan geen der sonnettenschrijvers nog zou mee maken. Men kon veilig aannemen, schreef de katholieke Tijd in 1950, ‘dat onder de honderden inzenders verschillende poëten van belang moeten zijn geweest’. Dat bleek wel toen in 2001 het zegel werd verbroken en bekende namen tevoorschijn kwamen als Jef Last, Jacques Presser, Gerard den Brabander en Johan Daisne. Om hun kansen te vergroten hadden sommigen meerdere sonnetten ingestuurd, Cees Buddingh vier en de jurist J.J. van Geuns spande de kroon met maar liefst dertig sonnetten.




Wally Holzhaus, 1950

 

Verdere carrière

Van het winnen van de sonnettenwedstrijd kreeg Holzhaus geen aanvechting om verder te gaan in de literatuur, zo vertelde ze de verslaggever van De Tijd. ‘Dan kom je tot zulke rare dingen: “Je moet, zoals die bekende dichter [Gerard den Brabander; BdC], op een postkantoor gaan zitten of - uw verslaggever heeft heus geen spier van zijn gezicht vertrokken - je moet journalist worden”....

Twee jaar na de sonnetprijsvraag sloot Holzhaus haar studie aan het Muzieklyceum te Amsterdam af met het staatsdiploma solozang. Ze behaalde tevens het diploma logopedie. Eind september 1957, enige maanden na het onverwachte overlijden van haar moeder, vestigde ze haar praktijk voor spraak- en stemheelkunde en solozang in haar woning aan de Vossiusstraat 4-II, van waar ze een fantastisch uitzicht had op het Vondelpark. Af en toe trad ze nog op, zoals op 17 maart 1960 in de Bachzaal van het Muzieklyceum, als een van de twee sopranen in de Elfenmarsch uit de Midzomernachtdroom van Mendelssohn (‘Bunte Schlangen, zweigezüngt!’). Het jaar daarop verscheen bij De Arbeiderspers haar kinderboek De wonderlijke uitvindingen van Professor Knapkop, met silhouettekeningen van Mance Post. Ging ze dan toch verder in de literatuur? Nee. Het manuscript, over een geleerde die van mensen machines - ‘menchines’ - maakt en vervolgens ternauwernood aan een opstand van zijn eigen creaties ontsnapt, lag al 10 jaar klaar.

Holzhaus kreeg een aanstelling als zanglerares op het Muzieklyceum. Ze stond hiermee in een uitstekende traditie, vele topmusici als Jo Juda, Johan van Hell, Jaap Stotijn, Theo Olof en Oscar Back gingen haar voor. Daarnaast trainde ze vanaf 1962 leerlingen van de in dat jaar opgerichte Werkgroep Amsterdams Toneel in stemvorming en stemgebruik. De zonder subsidie opererende Werkgroep had tot doel werkende jongeren die toch aan het toneel wilden, een kans te geven hun droom te verwerkelijken. Elke zaterdag van 10 tot 5 kwam men daartoe in Kriterion bijeen. Indien nodig, zoals bij aankomende premières, gaf Holzhuis thuis aanvullend onderricht. Van 1961 tot 1963 gaf ze cursussen voor het Vormingscentrum voor het Amateurtoneel. Aansluitend onderwees ze spraak en zang op de Akademie voor Kleinkunst aan de Amsterdamse Albert Cuyp.

 

 


 

Slot

Holzhaus kreeg kennis aan de 8 jaar jongere Rients Feike de Boer, die bij haar kwam voor zangles. Tijdens zijn leven oefende hij verschillende werkzaamheden en beroepen uit, op het laatst was hij vertaler Duits, Spaans en Engels. De Boer trok bij Holzhaus in op de Vossiusstraat. Het was een gelukkig stel. Ze vonden steun bij elkaar en het verschil in leeftijd speelde geen rol. Hun geluk was echter van korte duur want bij Wally werd kanker geconstateerd. Was dit door het roken veroorzaakt? In ieder geval is ze op de foto van de vriendenkring rond Maurits Dekker - ze was toen 16 - met een sigaret in haar hand te zien. Wally en Feike trouwden tijdens haar ziekbed, op 2 november 1964. Op 4 januari 1966 overleed Wally Holzhaus ‘na een moedig gedragen lijden toch nog onverwacht’. Ze werd slechts 45 jaar.

Ze stond er op dat de gedichten aan De Gemeenschap aan haar werden geretourneerd. Een nalatenschap Holzhaus waarin die zich zouden kunnen bevinden is er niet. We zullen het dus moeten doen met het In Memoriam en de paar gedichten die ze in Den Gulden Winckel publiceerde.

In de jaargangen van het Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde zal men vergeefs een levensbericht van haar lid W. de Boer-Holzhaus zoeken.

 

 


Comments

Popular posts from this blog